We zijn te lang onverschillig geweest

Carel Willing

ABEL HERZBERGLEZING | Khadija Arib
17 september 2017

Waar ging het mis tussen autochtone Nederlanders en nieuwkomers? Dat was het thema van de 28ste Abel Herzberglezing, die zondag werd uitgesproken door Tweede-Kamervoorzitter Khadija Arib. Hieronder een ingekorte versie van haar lezing.
“Deze zomer las ik delen van de biografie van Abel Herzberg, de man naar wie deze lezing is genoemd, en daarna een paar boeken van hem. Zo werden de contouren van zijn leven en zijn werk zichtbaar voor mij. Bijvoorbeeld dat hij een tweede generatie migrant was. Zijn ouders kwamen uit Rusland, uit het gebied waar Joden destijds mochten wonen. Een plek waar ze te maken kregen met antisemitisme. Maar waar ook bloeiende Joodse gemeenschappen bestonden, die na de oorlog zijn verdwenen.

Ik las dat Herzberg, de immigrantenzoon, het goed deed op school, advocaat werd, links was, en overtuigd zionist. Maar ook dat hij gepest werd vanwege zijn afkomst, al vóór de Tweede Wereldoorlog, toen antisemitisme nog een vanzelfsprekend onderdeel was van de Westerse/Europese samenleving. Nadat hij in de Tweede Wereldoorlog aanvankelijke bescherming genoot werd hij opgepakt en kwam hij in Bergen-Belsen terecht. Hij en zijn vrouw Thea overleefden de kampen en kregen ook hun destijds ondergedoken kinderen weer terug.

Waar ik – in alles wat ik over en van Herzberg las – het meest door werd geraakt, is hoe hij schrijft over ‘de vreemdeling’ die een andere samenleving binnenkomt. En hoe die zich, met zijn ‘vreemde’ achtergrond, een plek in die samenleving moet zien te veroveren. In zijn boek ‘Brieven aan mijn kleinzoon’ vergelijkt hij het met een boek waar je halverwege in valt. Voor een vreemdeling die naar een nieuw land komt, is het alsof hij begint te lezen bij het vierde, vijfde of laatste hoofdstuk. De voorgaande hoofdstukken kent hij niet. En ondertussen neemt hij wel zijn eigen voorgeschiedenis met zich mee, de eerste hoofdstukken uit zijn eigen boek.

Dat gold ook voor de eerste generatie migranten uit Marokko, die in de jaren ‘60, ‘70 van diezelfde eeuw naar Nederland kwam. Er waren mensen nodig om het zware werk te doen en fabrieken als DAF en Verkade deden hun poorten wijd open voor deze gastarbeiders. Onder hen was mijn vader. Zoon van een grootgrondbezitter, die alles had gehad wat zijn hart begeerde. Hij genoot van alles. Hield van drank, van vrouwen en van geld uitgeven, wat hem uiteindelijk zijn erfenis en zijn bezittingen kostte. Hij moest emigreren om in zijn levensonderhoud – en dat van mij en mijn moeder – te voorzien.

Mét mijn vader kwamen er duizenden Marokkaanse jongemannen naar Nederland, allemaal met een eigen verhaal en een eigen geschiedenis. Ze kwamen om hun droom te verwezenlijken: hard werken, geld sparen, en dan als een rijk man weer terug gaan. Maar het liep anders. De gastarbeiders bleven. En in de hoop op een betere toekomst voor hun kinderen, lieten veel mannen hun gezinnen overkomen. Zo ook mijn vader. Hij verhuisde van zijn pension naar een portiekwoning in Rotterdam-Noord, naar de Agniese buurt. Een buurt waarvan ik later hoorde dat er vóór de oorlog heel veel Russisch-Joodse migranten hadden gewoond. Toen mijn moeder en ik in Nederland aankwamen, woonden er voornamelijk Nederlanders. In de jaren die volgden veranderde dat. Opeens zag je ze niet meer, ze verdwenen van het ene op het andere moment, vaak zonder gedag te zeggen. Binnen twee jaar na mijn komst naar Nederland woonden er bijna alleen nog Marokkaanse gezinnen.

Wat ik mij persoonlijk nog goed herinner, is het volstrekte gebrek aan contact met de buitenwereld. Dat was geen probleem. Juist omdat er geen contact was, had niemand er last van. Het waren parallelle werelden, die elkaar eigenlijk nergens raakten.

Voor mij persoonlijk was het ook een moeilijke periode. In Casablanca, waar ik vandaan kwam, was ik gewend aan een druk leven vol vrouwen en kinderen op straat. Maar in Rotterdam zat ik vooral binnen, met mijn ouders. Dat ik op een gegeven moment contact wist te leggen met andere kinderen en gezinnen in mijn buurt, komt deels doordat ik nieuwsgierig was naar mijn omgeving. Maar het heeft ook te maken met de open houding van mijn ouders, die mij altijd hebben gestimuleerd om mijn grenzen te verleggen, om mijn wereld groter te maken. Via mijn vader, die de vaders van de gezinnen kende, kwam ik in contact met Marokkaanse meisjes. Zij kwamen niet of nauwelijks buiten. Op straat spelen mocht niet; in plaats daarvan kwam ik bij hun gezinnen binnen. Voor mij, als puber van vijftien jaar, was dat heel belangrijk. Het doorbrak mijn isolement en heeft tot op de dag van vandaag dierbare vriendschappen opgeleverd.

De strikte scheiding tussen de Nederlandse en Marokkaanse gemeenschap bleef lange tijd bestaan. Dat was het beleid vanuit de Nederlandse overheid in die tijd. De fabrieksdeuren gingen wijd open, maar de deur naar de samenleving bleef dicht. De gastarbeiders hoefden de Nederlandse taal niet te leren. Zelf hadden ze daar ook geen behoefte aan. Er werd niet van ze verlangd dat ze de geschiedenis en democratische waarden van de Nederlandse samenleving kenden.

Die wederzijds afzijdigheid, de bijna gecultiveerde afstand, daar ben ik mij over blijven verbazen. Zeker toen duidelijk werd dat de problemen voor de Marokkaanse Nederlanders steeds nijpender werden. De arbeiderswijken begonnen tekenen van verval te vertonen. Grote gezinnen in kleine huizen en vaak vieze portiekwoningen. Ook achter de voordeuren was er veel ellende. Meisjes werden thuis gehouden om later te kunnen trouwen. Hun moeders bleven ook binnen. De vaders deden na lange werkdagen met zwaar en vuil werk ook de boodschappen en regelden zaken bij de gemeente.

En later, toen velen van hen werkloos werden omdat de fabrieken hen niet meer nodig hadden, verloren ze als man en hoofd van het gezin hun status. Jonge mannen, sterk en in de kracht van hun leven, kwamen massaal op straat te staan. Ze hadden de tijd en behoefte om elkaar te ontmoeten. Langzaam ontstonden er eigen verenigingen, werden er Marokkaanse organisaties opgericht en kwamen er meer moskeeën. De Nederlandse politiek stimuleerde dat. In de hoop en veronderstelling dat religie en eigen cultuur zouden leiden tot emancipatie en integratie.

Met de komst van salafistische imams, ook naar landen als Nederland, werd de moskee niet alleen meer een vruchtbare plek voor gebed maar ook een ingang voor groeperingen die niet in de waarden van een democratische rechtstaat geloven – waarden zoals gelijkheid, vrijheid van meningsuiting en respect voor andersdenkenden.

In Amsterdam is de helft van de moskeeën inmiddels salafistisch. In de Schilderswijk kreeg de as-Soennah moskee veel ruimte om jongeren te hersenspoelen. Er werden shariahuwelijken ingevoerd en jongeren geronseld. Ouders kregen opeens te maken met kinderen die vonden dat je geen televisie meer mocht kijken. Imams met radicale denkbeelden drongen de gemeenschap binnen, met alle gevolgen van dien. Als Kamerlid ben ik door veel moeders benaderd, met de vraag of ik alsjeblieft wat kon doen aan de invloed van de moskee in de Schilderswijk.

Ondanks deze problemen groeide er een nieuwe generatie allochtonen op die hier geboren was, en die het voor een groot deel hartstikke goed deed. Maar dat neemt niet weg dat een deel van de gemeenschap, met name jongeren die klem zaten tussen twee culturen en hun plek in de samenleving niet konden vinden, het moeilijk hadden en problemen veroorzaakten.

De Nederlandse samenleving veranderde ook. Ik heb in de jaren ’80 veel Nederlandse vrijwilligers van behulpzame mensen zien veranderen in cynici. Ze hielpen migranten integreren, vol liefde en overgave en met grote verwachtingen, maar werden vaak geschaad in hun vertrouwen. Soms bleek een migrant iets te hebben gestolen of kwam niet opdagen bij een afspraak bij het gemeenteloket, terwijl die ander juist met veel moeite alle benodigde papieren voor de migrant bij elkaar had verzameld. Na een reeks van teleurstellingen sloeg de ruimhartigheid om in teleurstelling en boosheid.

Door de soms naïeve houding van Nederlanders ontstonden er ook problemen in de migrantengemeenschap in Nederland. Er werden zaken getolereerd of overwogen die met geen mogelijkheid getolereerd of overwogen zouden worden bij andere groepen. Leerplichtambtenaren stimuleerden meisjes die thuis werden gehouden onvoldoende om naar school te gaan; ze schreven zelfs briefjes waarin stond dat het goed was dat de meisjes thuis bleven en hun moeders hielpen met het huishouden. Er waren veel Nederlanders die migranten hielpen met alles. Vrijwilligers die vrouwen thuis les gaven, in plaats van dat ze hen stimuleerden om naar buiten te gaan. Ik heb mij daar als Kamerlid altijd tegen verzet. Ik begreep niet waarom verwerpelijke zaken minder verwerpelijk werden als zij door migranten werden begaan. Migranten hebben recht op gelijke rechten, niet op aparte rechten.

Onlangs sprak ik met docenten van een gemengde school over de vraag of ze wel of geen gebedsruimte in hun school zouden toestaan. Ze zeiden het te overwegen, omdat ze anders leerlingen met een Islamitische achtergrond zouden kwijtraken. Ik probeerde hun uit te leggen dat het toestaan van gebedsruimtes voor kinderen uit de orthodoxere gezinnen ook een negatieve mening legitimeert over kinderen die níet bidden. Het zijn keuzes waar we waakzaam voor moeten zijn, omdat ze het risico in zich hebben om verworven rechten waar eeuwenlang voor is gestreden – zoals in dit geval gelijkheid en emancipatie – onderuit te halen.

Sinds ik Voorzitter van de Tweede Kamer ben, hebben we heel vaak stilgestaan bij aanslagen. In Brussel, Parijs, Berlijn en afgelopen zomer in Barcelona. Het zijn momenten waarop we duidelijk zien waar het toe heeft geleid dat bepaalde groepen te lang buiten beeld zijn geweest; dat we te lang onverschillig zijn geweest ten opzichte van elkaar; dat we te lang parallelle werelden hebben laten bestaan; en dat er krachten zijn geweest die alle ruimte hebben gekregen om groepen te vergiftigen.

Om nog eens terug te keren naar Abel Herzberg: het is van groot belang om als nieuwkomer en de nieuwe generaties na jou, de nieuwe samenleving te willen begrijpen, en je de heersende waarden eigen te maken. Het zijn universele waarden. Ook al begin je bij hoofdstuk vier, zes of zelfs het laatste hoofdstuk. Het is niet de bedoeling dat je je afkeert van de samenleving waarin je een nieuwe toekomst zoekt. Maar het helpt ook niet wanneer diezelfde samenleving jou ontmoedigt, door je te reduceren tot je geloof of verleden.

Werkelijke integratie vraagt ook om een handreiking vanuit de politiek. We moeten vertellen wat democratie betekent, welke waarden daarbij horen en waarom we daar zuinig op moeten zijn. Aan al onze jongeren, dus ook de inmiddels derde en vierde generatie jongeren met een andere achtergrond.

Als geen ander bracht Abel Herzberg in zijn ‘Brieven aan mijn kleinzoon’ de gelaagdheid van zijn identiteit in beeld. En daarmee die van mij. Ik ben geboren in Marokko, maar ik ben ook gevormd door het Rotterdam-Noord, waar ik van puber jong volwassene werd, waar ik mijn eerste baantjes had. En waar ik leerde ontdekken wat mij dreef en wat ik bij wilde dragen aan de wereld. Ik ben voor sommigen te aangepast aan Nederland en voor anderen zal ik nooit aangepast genoeg zijn.

Identiteit is een dynamisch begrip, geen statisch gegeven. En dat geldt zeker voor iemand die zijn land verwisselt voor een ander. Vrijwillig of gedwongen, zoals de miljoenen vluchtelingen uit Syrië en andere oorlogsgebieden. Het vraagt om doorzettingsvermogen, om geduld, om nieuwsgierigheid, en betrokkenheid bij je nieuwe omgeving. Het vraagt om een uitgestoken hand en werkelijk begrip van de samenleving waarin je een plek wil veroveren. En het vraagt om compassie. Als ook wij daaraan vast kunnen houden – aan nieuwsgierigheid, betrokkenheid, begrip, een uitgestoken hand én compassie – dán, ja dan kan je spreken van een weerbare democratie.”

Dit is een ingekorte versie van de door Trouw en debatcentrum de Rode Hoed georganiseerde Abel Herzberglezing, die Khadija Arib zondag uitsprak. Bekijk de volledige lezing hieronder:

illustratie Carel Willink