Levenskunstlezing 2013 Dick Kleinlugtenbelt

4e levenskunstlezing La Scuola – dag van het leven | 16 maart 2013 | Synagoge Delft uitgesproken door Dick Kleinlugtenbelt (copyright 2013)

Over vrijheidspraktijken of over innerlijke vrijheid en levenskunst
Deze lezing heeft een tweetal motto’s: ‘Ik droom over een vorm van kritiek die niet probeert te oordelen, maar die een oeuvre, een idee, een inspiratie om te leven aanreikt’ en ‘Vrijheid vraagt in onze tijd om leiding geven aan jezelf (beheer van jezelf; het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid) en om ethiek (ethos) en vorming’

Ik zal de gedachten die met deze twee motto’s verbonden zijn bespreken aan de hand van vier vragen:
1. Hoe zien, hoe ervaren we onze vrijheid? (een associatie) De oude Grieken zien hun vrijheid en de vrijheid van het individu als een ethisch probleem. Vervolgvraag: wanneer problematiseer je je vrijheid als ‘ethos’?
2. Waarom zijn vrijheidspraktijken geen bevrijdingspraktijken? Over de verschillen en overeenkomsten tussen bevrijdings- en vrijheidspraktijken.
3. Om welk soort vrijheid gaat het in vrijheidspraktijken?
4. Hoe kunnen we onze vrijheid in praktijk brengen? Een voorbeelden en aandachtspunten.

We beginnen met een korte associatie-oefening: Hoe zien, hoe ervaren we onze vrijheid? (een associatie met de deelnemers; enkele associaties opvragen en aan het eind van de lezing iedereen laten terugdenken aan zijn/haar associatie: hoe denk je nu over je associatie?) De associatie-oefening: waar denk je aan bij het woord vrijheid? Schrijf op wat er in je opkomt. Een gedachte, een kern, een uitroep, een thema/onderwerp dat voor jou belangrijk is bij vrijheid. Denk er niet te lang over na. Schrijf dat op wat je te binnen schiet, wat intuïtief in je opkomt, in de vorm van één of enkele woorden.

De oude Grieken (Socrates en de Romeinse Stoïcijnen: Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius) zien hun vrijheid en de vrijheid van het individu als een ethisch probleem. Ze hadden zorg om de vrijheid. Alle klassieke filosofische scholen hadden eigen levenskunstoefeningen. De oefeningen beoogden veranderingen tot stand te brengen in de omgang met het eigen leven. De onderwerpen van de oefeningen zijn zeer gevarieerd en betreffen onder meer de beheersing van hartstochten als woede – een zeer actueel onderwerp – en liefde, de voorbereiding op de dood, het korte leven, de rol van het noodlot, authentiek leven, grondhoudingen als aandacht, zelfbeheersing en onafhankelijkheid, leefregels, de omgang met pijn, genot en verlies, innerlijke gesteldheid, vrijheid en gemoedsrust (1). De oefeningen zijn vrijheidspraktijken (2). In de oefeningen verrichten de Grieken arbeid aan zichzelf om:
• zich goed te gedragen
• de vrijheid naar behoren in praktijk te brengen
• zichzelf te leren kennen
• zichzelf vorm te geven en de lusten en hartstochten te beheren, leiding te geven aan zichzelf

Het fundamentele thema is zorg om de vrijheid en geen slaaf te zijn van je lusten en hartstochten, of ….. (wat zeggen we tegenwoordig) geen slaaf te worden van je werk, van je emoties, van verslavende middelen, van gezondheidsidealen, van (…?…). Dat vraagt om oefening, oefening, … en nog eens oefening! Het bijbehorende ‘geloof’ komt dan vanzelf, – wees daarvan verzekerd!’ (3) Waar is het oefenen op gericht? Plutarchus gebruikt de volgende metafoor: ‘Je moet je principes, je waarden zo diep in je laten doordringen dat, wanneer je verlangens en je angsten als blaffende honden wakker worden, de logos als de stem van de meester spreekt die de honden met één bevel koest houdt.’ Je waarde, je principe doet zijn werk zonder dat jij iets doet, je bent de logos, het principe, de waarde geworden of het principe is van jou.

Om wat voor soort vrijheid gaat het? En hoe die vrijheid in praktijk te brengen?

Vrijheidspraktijken zijn geen bevrijdingspraktijken, terwijl ze wel elkaar samenhangen. De kern is als volgt onder woorden te brengen: je kunt je wel bevrijden van je onderdrukte homogevoelens door ze niet langer te onderdrukken, van de terreur van je werkgever door je baan op te zeggen, van je stijfkoppige vrouw waar je op uitgekeken bent door te scheiden, van je strenge opvoeding door ……….. enzovoort. Maar, dat wil zog niet zeggen dat je in staat bent om op een goede manier gebruik te maken van de verworven vrijheid. Dit geldt zowel op individueel en op groepsniveau (b.v. homobeweging, vrouwenemancipatie), als op het niveau van volkeren (b.v. Egypte). In de levenskunst ligt het accent op vrijheidspraktijken, op de positieve vrijheid: het vrij zijn om (…..) en minder op het vrij zijn van (……): de negatieve vrijheid. Positieve vrijheid (vrij zijn om te kiezen als een vorm van zelfbepaling) is een dialogische vrijheid. In positieve vrijheid ligt opgesloten dat je een sociaal wezen bent, dat je afhankelijk bent. Je houdt in je keuzes rekening met anderen. Negatieve vrijheid verwijst naar het zelf willen beschikken en geen inmenging van anderen dulden. Het heeft te maken met bevrijding, het zich losmaken van. De beide vormen van vrijheid zijn in concrete praktijken steeds met elkaar verweven. Het roept vragen op als: wat is de verhouding tussen negatieve en positieve vrijheid? Hoe zijn ze met elkaar verbonden?

Concluderend kan gesteld worden:
• bevrijdingspraktijken stellen niet vast welke vrijheidspraktijken individuen, groepen, volkeren nodig hebben om aanvaardbare vormen van bestaan te ontwikkelen
• vrijheidspraktijken zijn meer, ruimer dan bevrijdingspraktijken
• bevrijding maakt de weg vrij voor nieuwe machtsverhoudingen die door vrijheidspraktijken onder controle gehouden moeten worden.

In onze post-traditionele samenleving kan dit als volgt verwoord worden: Ecce homo: zie de mens daar staat hij, hij heeft zich bevrijd van z’n traditie, de godsdienst, de politieke ideologie, ….. (of iets anders) ……, maar is nog naarstig op zoek om zijn vrijheid vorm te geven. De vervolgvraag is:

Om welke vrijheid gaat het in vrijheidspraktijken?

Ik geef een voorbeeld: Iris Murdoch geeft in ‘The Idea of Perfection’ een treffend voorbeeld van deze innerlijke vrijheid (4). Het betreft een moeder met vijandige gevoelens tegenover haar schoondochter. Ze vindt haar schoondochter ordinair, onbeleefd, brutaal en storend onvolwassen. Haar zoon is beneden zijn stand getrouwd. Dit beeld van haar schoondochter is een cliché: ‘mijn arme zoon is getrouwd met een vulgaire, onnozele hals.’ Het zijn gedachten. Ze spreekt ze niet uit. Murdoch beschrijft de moeder als een verstandige vrouw met goede bedoelingen. Ze is in staat tot zelfonderzoek en oprechte aandacht voor onderwerpen die haar raken. Ze zegt tegen zichzelf dat ze ouderwets, bekrompen en mogelijk bevooroordeeld en kleingeestig is. Haar zelfonderzoek verandert geleidelijk haar kijk op haar schoondochter. De moreel getinte innerlijke dialoog leidt tot andere normatieve uitspraken. De schoondochter is niet langer ordinair maar verfrissend eenvoudig, niet brutaal maar spontaan, niet storend onvolwassen maar bekoorlijk jong. Er zijn allerlei vragen te stellen over dit voorbeeld. Het gaat hier om de opvatting over vrijheid in de innerlijke dialoog van deze moeder (5). Ze beoefent een denkvrijheid die in dienst staat van een poging om haar beeld van haar schoondochter te onderzoeken en te begrijpen. Het onderzoek krijgt scherpte, omdat het geleid wordt door het morele. De vrouw heeft oprechte aandacht voor haar opvattingen over haar schoondochter. Ze bevrijdt zich van een bevooroordeelde en kleingeestige kijk op haar schoondochter. Via een persoonlijk onderzoek bevrijdt ze zich van dit vastgeroeste beeld. Ze creëert de mogelijkheid om anders te oordelen en te handelen. Vrijheid is hier een persoonlijke en innerlijke vrijheid. Ze stapt achter haar vastgeroeste beeld weg en verricht in een innerlijke dialoog morele arbeid. Er is altijd speelruimte tussen de mens en de dingen om hem heen. Murdoch schetst een voorbeeld van die speelruimte. In het voorbeeld ligt die speelruimte tussen het (vrije) denken van de vrouw en haar vastgeroeste opvattingen over haar schoondochter. De mogelijkheid om die speelruimte te gebruiken is onder meer afhankelijk van onderlinge machtsverhoudingen, aanwezige belangen, zelfkennis, de sfeer en de omstandigheden. Er is geen sprake van absolute vrijheid. Er is ook geen sprake van niet vrij zijn. Er is een vrije ruimte die relatief en verbonden is met de situatie en de persoon. Het is een innerlijke vrijheid, in relatie tot jezelf. Die vrijheid moet telkens opnieuw bevochten, ontwikkeld worden. Dat vergt inspanning.

Foucault heeft eenzelfde vrijheidsopvatting. Hij spreekt over vrijheidspraktijken. Dat zijn praktijken waarin het individu zichzelf vormt. Het denken geeft iemand de vrijheid om te reflecteren op de vormgeving van zichzelf in relatie tot handelingen, gebeurtenissen, verwachtingen, gevoelens en vastgeroeste oordelen. Dus de oproep luidt: heb de moed je denkvermogen te gebruiken. Vrijheidspraktijken zijn bij Foucault ook verbonden met ethiek. Ethiek is bij Foucault de weloverwogen vorm die vrijheid aanneemt wanneer die vrijheid ontwikkeld wordt door reflectie.” (6) Innerlijke vrijheid is zo de mogelijkheidsvoorwaarde voor ethiek. De ethiek wordt eigen gemaakt in de zorg voor jezelf, in een innerlijke dialoog. En de vrijheid is een kunnen, een mogelijkheid, een vermogen dat ontwikkeld kan worden: een zelfbetrekkingsvorm. In de betrekking met jezelf werk je aan jezelf en vorm je jezelf als een ethisch subject. Dit is geen moderne opvatting. Het is een klassieke opvatting die terugkeert in de hedendaagse levenskunst en vraagt om een eigentijdse invulling. Het is ook geen alledaagse praktijk. Dat was het in de Oudheid ook niet. Wanneer ga je deze intieme vertrouwensband met je eigen denkvermogen, met je eigen denkvrijheid activeren of herstellen? Foucault verwijst bij het beantwoorden van deze vraag naar de faciliterende rol van droomervaringen Ze herstellen volgens hem de authentieke vrijheidsbeweging in de mens door aan te geven waar de vrijheid op een doodlopend spoor kwam. De verbeeldingskracht van mensen – die zo belangrijk is bij eigen keuzes in complexe en vastzittende situaties – is mogelijk in dromen het sterkst aanwezig.

We gaan nog een stapje verder: wat is dat …. een zelfverhouding, een innerlijke vrijheidsruimte? De zelfverhouding (als een weloverwogen vorm die vrijheid aanneemt als ze ontwikkeld wordt door reflectieve zelfzorg) is
• een kritische socratische opdracht
• gebaseerd op een beweging naar binnen, op het beginsel van inkeer tot zichzelf (terugtocht en zelfreflectie) om het zelf te vormen en in eigen beheer te nemen (de socratische vraag is hier: durf je met jezelf te leven?)
• het leren je te verheugen in jezelf; te vertrouwen op jezelf; de eigen verantwoordelijkheid oppakken; het in bezit nemen van jezelf; het bevriend raken met jezelf
• een vrije, speelse relatie met jezelf binnen de bestaande sociale en maatschappelijke verhoudingen, binnen de moderne kennissystemen en machtsverhoudingen • een praktijk waarin de zelfkennis een belangrijke plaats inneemt
• een sociale praktijk: door zelfzorg bewijs je zowel jezelf een dienst als je omgeving: er is sprake van een intensivering van de sociale en maatschappelijke relaties • niet tegengesteld aan macht. Macht is eerder de voorwaarde en de permanente uitdaging (provocatie). In de omgang met het zelf probeer je de alledaagse levensvragen het hoofd te bieden. Daar doet de ethiek haar werk.

Hoe kunnen we onze vrijheid in praktijk brengen?

1. Door reflectief gebruik te maken van onze vrijheid, waarbij ethiek de reflectieve vorm is die de vrijheid aanneemt; de ethiek geeft scherpte aan het onderzoek en zorgt voor samenhang en verbinding. Voorbeeld managementteam dat in het vergaderen met elkaar volledig gericht was op de vastgestelde normatieve uitgangspunten voor de productie (het halen van de productieafspraken) waardoor er een cultuur van ‘ieder voor zich’ ontstond (gevoelens van eenzaamheid; isolement). Ethische (zelf)reflectie in enkele morele overleggen leidde toe een verandering: de onderlinge samenwerking werd hersteld, de ‘zwakheden’ konden weer besproken en er ontstond ruimte voor een andere manier van denken over de productie.
2. De vrijheid wordt verbonden met het subject van de zelfzorg en niet met een normatief uitgangspunt, zoals de vrije wil of de autonomie van de mens. De mens vormt zich in de spanning tussen afhankelijkheid en vrijheid. Vrijheid is als praktijk een voortdurende actuele opgave.
3. Vrijheid bestaat alleen in de uitoefening ervan; de mens die zijn vrijheid weet te gebruiken; het openen van een vrije ruimte die de mogelijkheid biedt om anders te denken, om te veranderen
4. Vrijheid/ethiek eigen maken is een lastige opgave: hoe vindt die toe-eigening plaats? Componenten: articulatie, begrijpen en beoordelen of oefeningscirkel van Foucault: handelen, denken, schrijven: waarheid omzetten in ethos: principes voor het handelen
5. Vrijheid wordt vormgegeven in een esthetiek of in een ethos

Ethos, d.i. het principe, het idee, het uitgangspunt van waaruit je werkt, leeft, relaties onderhoudt, enz. Dat ethos kan per levensgebied verschillen. Ethiek is niet alleen een theorie, het is evenzeer een praktijk, een wijze waarop je vrijheid in praktijk brengt, een belichaming, een levensstijl. Het punt is de vrijheid in een ethos vorm te geven waardoor je leiding geeft aan jezelf. Bij ethos kun je ondermeer aan het volgende denken: de juiste karaktertrekken, het innerlijke kompas: een leefregel, de kracht van waaruit we leven en werken, de motivatie en het plezier of het fundament van het alledaagse handelen. Centraal staat steeds een ethiek van alledaagse vragen en kwesties.

Ik sluit af met een oproep van Seneca om aan zelfzorg, aan zelfreflectie te doen: (7) “Woede zal ophouden en (in ieder geval) beter binnen de perken blijven als ze weet dat ze dagelijks voor de rechter moet verschijnen. Is er dan iets voortreffelijker dan deze gewoonte: de hele dag aan een grondig onderzoek onderwerpen? (…) Van deze mogelijkheid maak ik gebruik en dagelijks bepleit ik mijn eigen zaak ten overstaan van mezelf. Wanneer de kandelaar buiten het zicht is weggezet en mijn vrouw, die al vertrouwd is met mijn gewoonte, niets meer zegt, ga ik mijn ganse dag grondig na en haal mij weer voor de geest wat ik gedaan en gezegd heb; niets houd ik voor mijzelf verborgen, niets sla ik over. Want waarom zou ik bang zijn voor een van mijn dwalingen? Ik kan toch zeggen: ‘Pas op dat je dat niet meer doet; nu vergeef ik het je. (…) In het vervolg moet je niet alleen goed uitkijken of het wel waar is wat je zegt, maar ook of degene tegen wie je het hebt wel tegen de waarheid bestand is; een goed mens is blij met een vermaning, juist de slechtste elementen reageren vol verbittering op wie hen corrigeert.”

Dick Kleinlugtenbelt

Noten 1 Zie onder meer: Piere Hadot (2005) en Paul Rabbow (1954). 2 Zie onder meer Michel Foucault (1995 en 2011). Vanuit mijn promotie ben ik bezig om deze vrijheidspraktijken te duiden als parrhêsiastische praktijken (vormen van vrijmoedig, openhartig spreken). 3 Friedrich Nietzsche (1998): blz. 34-35. 4 Iris Murdoch (1991): Hoofdstuk 1: The Idea of perfection. 5 Iris Murdoch gebruikt het woord innerlijke dialoog niet. Ze spreekt over of poneert een persoonlijke morele binnenwereld tegenover het existentialistisch behaviorisme. Ik gebruik het voorbeeld om de vrijheidsopvatting te expliciteren. Die is aanwezig in het zelfonderzoek. Murdoch spreekt over zelfkritiek. 6 Paul Rabinow (1997): Hoofdstuk: The Ethics of the Concern for Self as a Practice of Freedom. blz. 284 In de Nederlandse vertaling: Michel Foucault (1995): De ethiek van de zorg voor zichzelf als een vrijheidspraktijk. blz. 88. Het individu maakt zich de leefregels eigen in een morele reflectie die zich als ethos toont. 7 Lucius Annaeus Seneca (2001): blz. 179 Download hier de pdf: Levenskunstlezing La Scuola.pdf